Rekenvoorbeelden afdracht vakantiegeld

Let op wanneer u het vakantiegeld jaarlijks uitbetaalt en het netto uitbetaalde inkomen in één van de afgelopen 11 maanden lager was dan de beslagvrije voet.

Hoe berekent u de juiste afdracht? Hier 2 voorbeelden waarin u ziet welk deel u aan ons afdraagt.

Voorbeeld 1 (in alle 11 maanden is de beslagvrije voet hetzelfde):

De beslagvrije voet is € 1010.
Het netto inkomen vanaf juni tot en met december is € 1020 per maand en per 1 januari € 1000 per maand.
Tot 1 januari was het inkomen boven de beslagvrije voet en u droeg € 10 elke maand af.
In mei is het inkomen € 1000 + € 960 vakantiegeld = € 1960.

De berekening van de afdracht in mei:

In de maanden januari t/m mei was het inkomen steeds € 10 lager dan de beslagvrije voet.
U maakt nu niet € 1960 – € 1010 = € 950 over, maar trekt daar eerst nog 4x € 10 = € 40 vanaf.

Voor de maand mei maakt u dus € 910 aan ons over.

Voorbeeld 2 (u heeft in die 11 maanden een tussentijdse wijziging van de beslagvrije voet ontvangen):

De beslagvrije voet bedroeg van 1 juni tot en met 31 december € 1020. Op 1 januari ontving u bericht dat de beslagvrije voet was verlaagd naar € 900.
Het netto inkomen is € 1000 per maand. U heeft daarom in de maanden juni tot en met december geen afdrachten gedaan.
In mei is het inkomen € 1000 + € 960 vakantiegeld = € 1960.

De berekening van de afdracht in mei:

In de 7 maanden van  juni t/m december was het inkomen steeds € 20 lager dan de beslagvrije voet.
U maakt nu niet € 1960 – € 900 = € 1060 over, maar trekt daar eerst nog 7x € 20 = € 140 vanaf.

Voor de maand mei maakt u dus € 920 aan ons over.

Feedback